Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9292

Datum uitspraak2000-09-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/60987
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / schadevergoeding. Vrijheidsbenemende maatregel reeds vanaf het begin onrechtmatig. Eiser heeft aanspraak op schadevergoeding. Geen matiging nu de waarborgen die de wetgeving biedt door de onrechtmatige aanhouding zodanig zijn geschonden dat de daaruit voortvloeiende schade niet, ook niet voor een deel, aan eiser toegerekend kan worden. Geen vergoeding van inkomensschade nu eiser zich zonder titel in Nederland bevindt en zijn verblijf hier niet, althans niet tijdig heeft gelegaliseerd en daarmee zelf het risico heeft genomen dat ten aanzien van hem op enig moment een vreemdelingrechtelijke maatregel zou worden toegepast. Nu eiser desondanks werkzaamheden verricht en daaruit inkomsten geniet, kan niet worden gezegd dat de inkomensschade die eiser door het opleggen van de vreemdelingenrechtelijke maatregel zou hebben geleden voor verweerder voorzienbaar was, terwijl ook overigens deze schade naar algemene verkeersopvattingen niet aan verweerder kan worden toegerekend.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr.: AWB 00/60987 VRWET inzake : A, van Amerikaanse nationaliteit, verblijvende te B, eiser, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij bevel tot bewaring van 20 augustus 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid onder a, van de Vw in bewaring gesteld. Tevens is op diezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven. Bij beroepschrift van 23 augustus 2000 heeft mr. R.J. Portegies, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten. Op 1 september 2000 is de bewaring opgeheven. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 5 september 2000. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. J. Wattilete, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. M.W.W. Raspe, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De inbewaringstelling was onrechtmatig. Eiser is op 20 augustus 2000 betrokken geweest bij een vechtpartij. Hij had zich op 27 maart 2000 reeds gemeld bij de Dienst Vreemdelingenpolitie. Hij had zich derhalve gemeld. Bovendien beschikt hij over een vast adres hier te lande, behoeft hij geen machtiging tot voorlopig verblijf en beschikt hij over een paspoort. De maatregel van vreemdelingenbewaring was onder die omstandigheden niet proportioneel. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat eiser is gehoord in het kader van artikel 19, tweede lid, van de Vw. De daarop volgende maatregel van bewaring is ook om die reden onrechtmatig. Eiser dient daarom vanaf 20 augustus 2000 zijn schade vergoed te krijgen. Bovendien wenst hij vergoeding van zijn inkomensschade, nu hij in de periode dat hij in vreemdelingenbewaring verbleef niet heeft kunnen werken. Dat hij op dat moment illegaal in Nederland verbleef maakt dat niet anders. Eiser heeft inkomsten uit arbeid, ongeacht welke status hij heeft. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. In het dossier bevindt zich geen proces-verbaal van aanhouding. Het is onbekend of dat proces-verbaal er is of komt. Eiser wist dat hij Nederland diende te verlaten. Bovendien bleek uit zijn stamkaart dat zijn vriendin hier te lande een ander adres heeft dan eiser. Onder die omstandigheden was de maatregel van inbewaringstelling proportioneel. Pas toen eiser op 28 augustus 2000 in Ter Apel een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf heeft ingediend, was een lichter middel geëigend. Eiser komt niet in aanmerking voor vergoeding van zijn inkomensschade. Hij verbleef illegaal in Nederland en hoorde hier dus niet te zijn. De rechtbank stelt allereerst vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank stelt voorts vast dat, gelet op het verhandelde ter zitting, partijen twisten over de vraag met ingang van welke datum de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was. Met eiser is de rechtbank -marginaal toetsend- van oordeel dat die maatregel reeds vanaf 20 augustus 2000 onrechtmatig was. Uit het proces-verbaal van 20 augustus 2000 (nr. 2000233162-2) terzake artikel 19, tweede lid, van de Vw valt af te leiden dat eiser op die datum om 19.24 uur is aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 310 jo 312 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien valt uit het proces-verbaal af te leiden dat eiser slechts twee minuten strafrechtelijk is aangehouden, nu het strafvorderlijk belang reeds op 20 augustus 2000 om 19.26 uur is komen te vervallen. Evenwel kan uit het dossier niet worden opgemaakt wat de precieze aanleiding voor de strafrechtelijke aanhouding van eiser is geweest, nu het terzake relevante proces-verbaal in het dossier ontbreekt. Nu de rechtbank onder de geschetste omstandigheden, die tot nader onderzoek nopen, niet in staat is te controleren of de strafvorderlijke maatregelen van staandehouding en aanhouding bevoegdelijk of rechtmatig hebben plaatsgevonden, moet het ervoor worden gehouden dat de in het verlengde daarvan opgelegde vreemdelingenrechtelijke maatregel van bewaring als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Nu de bewaring onrechtmatig wordt geoordeeld heeft eiser in beginsel aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat aan eiser een schadevergoeding vanwege het ten onrechte ondergaan van de vrijheidsontnemende maatregel kan worden toegewezen. Daarbij acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig die zouden kunnen leiden tot matiging van de schadevergoeding, nu de waarborgen die de wetgeving biedt door de onrechtmatige aanhouding zodanig zijn geschonden dat de daaruit voortvloeiende schade niet, ook niet voor een deel, aan eiser toegerekend kan worden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat een schadevergoeding voor inkomensschade, zoals door eiser gevorderd, niet toewijsbaar is. Daartoe is redengevend dat eiser zich zonder titel in Nederland bevindt, zijn verblijf hier niet, althans niet tijdig heeft gelegaliseerd, en derhalve zelf het risico heeft genomen dat ten aanzien van hem op enig moment een vreemdelingenrechtelijke maatregel zou worden toegepast. Nu eiser desondanks werkzaamheden heeft verricht en daaruit inkomsten geniet, kan niet worden gezegd dat de inkomensschade die eiser door het opleggen van de vreemdelingenrechtelijke maatregel zou hebben geleden voor verweerder voorzienbaar was, terwijl ook overigens deze schade naar algemene verkeersopvattingen niet aan verweerder kan worden toegerekend. Op grond van het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j van de Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van Fl. 200,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en Fl. 150,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal Fl. 1.850,-. Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op Fl. 1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot Fl. 1.850,- (eenduizend achthonderdvijftig gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser; - wijst af hetgeen overigens is gevorderd; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag, groot Fl. 1.420,- (eenduizend vierhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 26 september 2000, in tegenwoordigheid van mr. P.P. Zweedijk, griffier. Afschrift verzonden op: 27 september 2000 Conc.: PZ Coll: Bp: D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.